“Waardoor wordt de mens tot zonde gedreven, gedwongen als het ware, en tegen zijn eigen wil?” (Bhagavad Gita 3,36-43).[i]
Wat een goede vraag is dat! Het raadsel van het kwaad vraagt erom dat wij zoeken naar de oorzaak. Want wie de oorzaak kent, kan een stap zetten in de richting van de oplossing. Arjuna stelt deze vraag aan Krishna en Krishna wijst naar de passie. Dat is de bron van de ellende. Het gaat daarbij om woede en hartstocht. Die worden gevoed door de zintuigen, het denken en het intellect. Daardoor wordt de ware wijsheid bedekt. De mens wordt zo misleidt:
“Daarom, Arjuna, beheers eerst je zinnen. En versla dan deze vijand, die inzicht en wijsheid vernietigt. Men zegt dat de zinnen machtig zijn. Machtiger dan de zinnen is het denken, machtiger dan het denken is het intellect, maar machtiger dan het intellect is Hij, het allerhoogste Zelf.” (Bhagavad Gita 3,41-42).
Paulus
Ook Paulus, de gezant van Jezus Christus, is met dit probleem bezig geweest: hoe komt het toch dat de mens zondigt? Voor hem is het duidelijk: er is geen mens die altijd goed doet, zelfs niet één.[ii] Paulus is een jood en kan deze waarheid ondersteunen uit de joodse geschriften. Maar deze ongemakkelijke waarheid geldt niet alleen de Joden: het betreft iedereen.
Als Paulus de bron van het kwaad zoekt, kijkt hij niet naar de menselijke capaciteiten (zinnen, inzicht, intellect), maar naar de menselijke oorsprong: de menselijke oerouders, Adam en Eva, hebben gezondigd. In het paradijs was alles goed, maar er klonk een duivelse stem. Die adviseerde Adam en Eva te eten van de verboden vrucht. Zij hebben aan die verleiding geen weerstand geboden. Hun verlangen om ‘als God te zijn’ was te sterk.[iii]
Aanvulling
Is hier een tegenstelling tussen Krishna en Paulus? Nee, eerder een aanvullende verdieping. Want de verleiding kwam voor Adam en Eva via de zintuigen: zij hoorden de woorden van de verleider, zij zagen de aantrekkelijkheid van de vrucht. En de zintuigen werden verwerkt door de overweging: het leek aantrekkelijk om als God te zijn. Zo kwam de zonde.
Het is interessant om met elkaar door te spreken over deze aanvulling: erkennen wij allen dat ‘het als God zijn’ inderdaad slecht is voor de mens? Tegelijk kan dan ook het gesprek geopend worden over de oplossing.
Krishna leert aan Arjuna: beheers je zinnen. Daarom wordt de mens gestimuleerd tot het ontwikkelen van zelfdiscipline. En dat moet dan leiden tot onderwerping aan het hoogste Zelf:
“Arjuna, als je weet dat Hij machtiger is dan het intellect, onderwerp het ego dan aan het Zelf.” (Bhagavad Gita 3,43).
Dat ‘onderwerpen’ is vooral een vorm van bewustwording. Wie erkent dat het Zelf alles te boven gaat, laat zich daardoor dragen.
Ook hier gaan hindoes en christenen deels samen op. Christenen worden ook opgeroepen om het goede te kiezen:
“Vroeger lieten jullie je leiden door je verkeerde verlangens. Jullie gedrag werd slechter en slechter. Nu moeten jullie je laten leiden door het goede. Jullie moeten leven als mensen die bij God horen.” (Romeinen 6,19).
Verschil
Het opvallende verschil is echter dat er iets aan die zelfdiscipline voorafgaat. Sterker nog, dat nieuwe gedrag kun je pas gaan vertonen als je eerst Jezus Christus hebt leren kennen als je persoonlijke Verlosser. De kennis van de Hoogste gaat aan het beheren van je zintuigen en verstand vooraf.
“De doop laat zien dat we bij Jezus Christus horen. Door onze doop zijn we eigenlijk samen met hem gestorven en begraven. En door onze doop leven wij nu als nieuwe mensen.” (Romeinen 6,3-4).
Hoe is dit verschil te verklaren? Waarom de weg van zelfbeheersing aan de ene kant, en die van sterven met Christus aan de andere kant? Dat heeft te maken met de essentie van zonde. Wat is nu eigenlijk het menselijke probleem? Is het onwetendheid of opstand? Worden wij misleid door de illusies en de begeerten of hebben wij als Adam en Eva de band met God opzettelijk verbroken?
In het eerste geval hebben wij onderwijs en bewustwording nodig (Krishna).
In het andere geval hebben wij een advocaat en bemiddelaar nodig die ons bijstaat als God ons ter verantwoording roept, en voor ons in de bres springt (Jezus Christus).
[i] Ik maak gebruik van de vertaling van Gerda Staes: Bhagavad Gita: Het heilig boek van de hindoes. Uit het Sanskriet vertaald door Gerda Staes in samenwerking met Winand M. Callewaert; een universele interpretatie. Leuven: Davidsfonds, 2002.
[ii] Lees Paulus’ brief aan de Romeinen, hoofdstuk 7 vers 10. Hij citeert daar uit de Joodse geschriften die voor christenen gelden als onderdeel van de Bijbel: het Oude Testament: Psalm 14. Ik citeer hier uit de Bijbel in Gewone Taal (BGT).
[iii] Lees hierover Paulus brief aan de Romeinen, hoofdstuk 5. Hij verwijst daar naar het eerste boek van het Oude Testament, Genesis, hoofdstuk 3: de slang zegt: “Maar God weet wat er gebeurt als jullie van die boom eten: Dan zullen jullie alles begrijpen. Dan zullen net zo zijn als God.” Dat laten Adam en eva zich geen twee keer zeggen: “De vrouw keek naar de boom. De vruchten zagen er mooi en lekker uit, en de vrouw wilde graag alles weten. Zij pakte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf er ook één aan haar man, die bij haar was. En hij at er ook van.” (Genesis 3 vers 4-6).