Luister nu naar de wijsheid van yoga.
Met die wijsheid
zul je de boeien van karma kunnen wegwerpen (2,39)[1].
Na de leer over het sterfelijke lichaam en de eeuwige ziel (de samkhya) komt Krishna nu met de yoga-leer. Zijn doel is om Arjuna zover te krijgen dat hij zijn plicht als strijder uitvoert. Hij is kshatriya, maar staat tegenover een leger met familie. Hoe komt hij uit deze botsing van plichten? Onder andere door de wijsheid van de yoga ter harte te nemen.
Wat is die wijsheid?
Handel met een evenwichtige innerlijke kalmte.
Geef alle gehechtheid op.
Blijf dezelfde in succes en mislukking.
Dat evenwicht wordt yoga genoemd (2,48).
Handelen
Krishna zegt niet dat je moet afzien van handelen. Dat is praktisch onmogelijk voor een mens. Maar als je handelt, moet je dat niet doen vanwege de resultaten. De vruchten van wat je doet, moeten niet de motivatie vormen van je handelen. Het gaat Krisna om de gezindheid van de mens. Verkeerd is de gezindheid van loon op je werken, want die gehechtheid houd je verbonden met de wet van karma. Elke oorzaak heeft een gevolg en door je te richten op die gevolgen blijf je in die spanning gevangen. Je kunt ervan loskomen als je je innerlijk losmaakt van de gevolgen.
Als Arjuna dan vraagt:
Vertel mij over de man die standvastige wijsheid bezit,
Krishna, en die zich altijd bewust is van het Zelf.
Hoe praat hij? Hoe zit hij? Hoe beweegt hij?[2]
dan antwoordt Krishna:
Als een mens alle verlangens afwijst, Arjuna,
en tevreden is in het Zelf
en door het Zelf,
dan zegt men dat hij stabiele wijsheid bezit (2,54-55).
Yoga
Deze aandacht voor de mentaliteit stelt ons idee van yoga in een speciaal licht. Want veel mensen in het westen hebben geen ander idee van yoga dan als een veredelde gymnastiek. Het gaat om het oefenen van ademhaling en spieren. Nu is dat een onderdeel van de visie, die ook in de Gita besproken wordt. Bijvoorbeeld:
Dan moet hij zijn zitplaats op een goed gereinigde plek klaarmaken.
De zitplaats, niet te hoog en niet te laag,
is vervaardigd van een laken, de huid van een zwarte antilope
en kusha-gras, boven op elkaar gelegd.
Wanneer hij op de zitplaats neerzit,
moet hij zijn denken op één punt richten,
zijn gedachten en zintuigen beheersen,
en zo yoga beoefenen voor de zuivering van het ego (6,11-12).
Let op het slot. De praktische aanwijzingen dienen het doel: een verandering van mentaliteit.
Het gaat erom dat je onverstoord blijft in pijnlijke situaties. Het is een emotionele balans, waardoor je je plicht doet, gewoon omdat het je plicht is. Niet omdat je op een bepaalde effect hoopt of dat verwacht. Veel mensen offeren en handelen juist wel op hoop van zegen. Zo zijn zij in het karma gevangen.
Zij verlangen naar werelds vermaak
en stellen zich het hemelrijk als doel.
Door het resultaat van hun daden
worden zij steeds opnieuw geboren.
En ze bevelen talloze ceremoniën aan
om werelds genot en macht te verkrijgen (2,43).
Het is verleidelijk om te zeggen: zie, het gaat hier over reïncarnatie. Dat geloven christenen niet, dus hier hebben wij geen boodschap aan. Ook al geloven wij niet in de voortdurende incarnatie van de ziel, toch is dat punt van die belangeloosheid wel iets om over na te denken. Vinden wij daar iets van terug in de christelijke beleving?
Belangeloosheid
In ieder geval wel in de negatieve sfeer: hoeveel onvrede, gemopper, teleurstelling en minachting komt niet voort uit de gedachte dat in relaties alles wederkerig moet zijn. Wie iets doet voor een ander, rekent er op dat de ander ook voor jou zal klaarstaan. Wie bij een verzoek een weigering tegenkomt, denkt verontwaardigd: ik zal nog eens iets voor die ander doen! Stank voor dank! Of wie als zieke merkt dat mensen veel zorg aan je besteden, voelt de gedachte opkomen: hoe kan ik hen dit ooit vergelden? Dit is een diepgeworteld sentiment. In de godsdienstwetenschap wordt dit do-ut-des genoemd. Deze Latijnse uitspraak betekent: ik geef opdat jij geeft. Er is maar één religie die dat in de verhouding God en mens weerspreekt: het christendom dat spreekt over vrije genade. In die zin kun je spreken over de belangeloosheid van God.
Maar in de beleving van de christenen is zowel de verhouding met God als die onderling soms sterk gestempeld door het do-ut-des-principe. Om met het laatste te beginnen: ons gedrag als christenen mag niet gestempeld worden door het zoeken naar eer. Daartegen verzet zich de Here als Hij zegt: “En wanneer jullie bidden, doe dan niet als de huichelaars die graag in de synagoge en op elke straathoek staan te bidden, zodat iedereen hen ziet. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen.” (Matteüs 6,5). De Here is duidelijk: dezen hebben hun loon reeds, namelijk in de toejuichingen van het publiek. Christus’ navolgers moeten zich daarop niet richten en het verborgene zoeken. Laat je linkerhand niet weten wat je rechter doet.
Er is ook een passage bij Paulus over tevredenheid, die in de richting van belangeloosheid tendeert. Hij ziet in de aandacht van de kerk in Filippi een kans voor hen om hun belangstelling te tonen. Hij vervolgt dan: “Ik zeg dit niet omdat ik gebrek lijd; ik heb geleerd om in alle omstandigheden voor mezelf te zorgen.” (Filippenzen 4,11). Dat wijst op een vorm van onafhankelijkheid van mensen die je zou kunnen typeren met: niet gehecht zijn aan loon.
Loon
Toch is ‘loon’ geen vies woord in het christelijk geloof. Dat bewijst de Bijbelpassage die ik net aanhaalde. De Here bekritiseert mensen die het te doen is om menselijke eer, maar tegelijkertijd wijst Hij zijn leerlingen op het loon van God de Vader: “Maar als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen.” (Matteüs 6,6). Is dat een gehechtheid die je ontlopen moet? Nee, integendeel, het kan een motief zijn om actief te worden in bidden of vasten of geven. De heerlijkheid van straks is een motief om nu het lijden te ondergaan. Met andere woorden, het loon-motief heeft een plaats in de geloofsbeleving van christenen, terwijl het in deze leer van de Gita juist als een groot gevaar wordt gezien.
Dat heeft gevolgen voor de vraag hoe je reageert op tegenslag. Is het ideaal, dat je onverstoorbaar je ontslag aanvaardt of het overlijden van je dochter, of mag je emotioneel reageren omdat je gehecht was aan je werk of je kind? Wie ijvert voor de onverstoorbaarheid op grond van het loslaten van hechting, loopt het gevaar in onmenselijke verhoudingen terecht te komen. Want wie het ideaal niet haalt, ziet daarin het bewijs dat hij nog gebonden is aan deze wereld en dus het rad van wedergeboorte en de last van karma nog niet achter zich gelaten heeft. De plicht roept dus verder en moet worden uitgeboet. Laat daarin het christendom niet zien, dat de menselijke emoties meer plaats krijgen dan in het hindoeïsme? Ik besef dat ook in een christelijke beleving hechting aan de gevolgen van daden zo buitensporig kan worden, dat het het genade karakter van het geloof bedreigt. Maar dat is niet inherent aan het christelijk geloof.
Genade?
Ik noemde net de plicht. We hebben gezien dat dat het hoofdthema van de Gita is. Christenen hebben geleerd dat plicht ten opzichte van God alleen een juiste plaats krijgt als je de vrije genade kent. Kent een hindoe genade?
We lezen in de Gita over een belofte van Krishna. Als je je losmaakt van de binding aan de resultaten van je handelen, krijg je uitzicht op verlossing van die wet van oorzaak en gevolg:
Wie alle verlangens opgeeft,
wie vrij van alle hunkering zijn weg gaat,
zonder idee van ik en mijn,
hij zal innerlijke vrede vinden.
Arjuna, dat is de staat van Brahman.
Als je die staat bereikt hebt,
heb je geen begoochelingen meer.
Zelfs in het uur van de dood bereik je dan het nirvana[3] (2,71-72).
Dit inzicht moet Arjuna stimuleren om z’n plicht te vervullen. De belofte is dus het loon op het gehoorzaam uitvoeren van je plicht. Termen kunnen vertrouwd klinken: bijvoorbeeld, innerlijke vrede. Maar het opgaan in God zoals in veel hindoefilosofie de ware verlossing is, is wat anders dan de eeuwige gemeenschap met de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Terwijl een hindoe bevrijd moet worden van de materie met haar bindingen, wordt de christen bevrijd van de zonde. De schepping zal worden vernieuwd en opnieuw een plek om te wonen.
Als Arjuna zijn taak als ksatriya vervullen zal, zich te binnen brengt dat het gaat om de ziel, en geen (verborgen) belangen kent bij wat hij doet, dan zal hij het nirvana ontvangen. Verdiend.
Het schokkende van de Bijbel is nu, dat deze weg als een doodlopende wordt afgewezen.
Wie op de prestaties koerst, komt onder het oordeel.
Wie vertrouwt op Christus en de Geest, zal worden vrijgesproken.
[1] Dit is de vertaling van Gerda Staes, Bhagavad Gita, het heilig boek van de hindoes, Davidsfonds/Leuven, 2001. Jagesar Persad Kaulesar Sukul, De Bhagavadgita, Nederlandse vertaling en enkele hoofdstukken vertaling, Utrecht 1958, vertaalt zo: “…hoor haar nu volgens de methode van de praktische discipline (yoga): de wijsheid, verenigd met welke gij de kluisters van oorzaak en gevolg voortaan van u af zult werpen”.
[2] Vertaling Mansukh Patel, Vrijheid volgens de Bhagavad Gita, samenvatting en verzen, samengesteld door Yamuna devi, Zetten 2000
[3] Mansukh Patel vertaalt: “…zul je opgaan in de eenheid met God”; Sukul op 2,70-72: “Zoals de wateren de oceaan binnengaan, die hoewel hij zich vult, toch rustig (binnen de oevers) blijft, zo komt hij, tot wie de begeerten binnengaan, tot vrede; niet hij die wensen koestert. De mens, die na alle begeerten volkomen te hebben laten varen, verlangenloos leeft, zonder egoïsme of interesse, die verwerft de vrede. Dit is het realiseren van de staat van Brahman, o zoon van Prtha; men wordt niet verbijsterd, als men die bereikt heeft; als men zelfs op het laatste moment in haar is, bereikt men nog Brahman, dat de verlossing is”.